Mijn neef nam mij ooit mee naar Mondriaan in Den Haag. Ik zat in die tijd niet lekker in mijn vel en werd geraakt door het lijnen- en kleurenspel, al kon ik niet uitleggen waarom.
Niet veel later had ik het geluk iemand te ontmoeten die mij boven mijzelf uittilde. Ik voelde wat ik nog niet eerder had gevoeld: grenzeloze, universele liefde. Ik was euforisch en wilde wat ik meemaakte onder woorden brengen, in een plaatje passen. Maar het werd steeds een plat tweedimensionaal plaatje. Een foto zonder perspectief, die niet kon weergeven wat de grootte en ruimte was van wat mij driedimensionaal overkwam in deze kortstondige geschiedenis.
Vanaf dat moment begon ik kunst te begrijpen. De worsteling van de kunstenaar om dat wat zich niet wil laten vangen, toch vast te leggen in muziek of in een beeld. Daar waar het schuurt, schoon, spannend of nieuw is, zit de opening naar wat met alledaagse woorden ongrijpbaar is.
Maar als ik niet uitkijk, zit mijn hoofd de hele dag juist vol met dooddoeners van gedachten. Zorgen over mijn werk, mijn gezondheid. En als ik daar moe van ben, laat ik me in slaap sussen met Netflix-series. Een platte wereld die alleen in mijn hoofd bestaat.
Levenskunst is voor mij het creëren van stilte te midden van die gedachten. Zonder de verslavende stroom van woorden en verhalen, ervaar ik mijzelf weer als een mens met een lijf. En worden inspiratie en compassie als vanzelf bevrijd uit hun platte gevangenis.